Connie Palmen, over een maagd en een eendenbek.

Het is tijd morsen om tv te kijken. Ik kijk wel, soms het journaal, soms De Wereld Draait Door, (DWDD heet dat programma) maar als ik kijk dan is het meestal een film. Je zit dan voor de buis (zeiden we vroeger, zou dat nu ‘voor het scherm’ worden?) en laat de film over je heen komen. De fantasie wordt nauwelijks geprikkeld want de beelden en het geluid worden steeds realistischer.

Wanneer je een boek leest dan moeten je hersenen meer doen; Zij ‘zien’ hoe de held beweegt, hoe de omgeving eruit ziet, verbeelden geuren, kleuren, alles wordt ingevuld, je ziet het als het ware een soort film voorbij trekken. Tenminste, als de schrijver een vakman is. Die weet een roman dan dusdanig op te bouwen dat de lezer geboeid in het proza gevangen wordt en maar met moeite het boek terzijde wil leggen, om te eten of iets anders nuttigs te gaan doen.

Je herkent een goed schrijver direct. Je hebt het of je hebt het niet: talent, compositair vermogen, de kunst een boeiend verhaal te verzinnen, het goede woordgebruik, de juiste toon, kortom het vermogen om een literair kunstwerk te creëren. Susan Smit, Heleen van Royen, Saskia Noort hebben alle drie, naast een goede fysieke verschijning ook nog eens grandioos succes op de Nederlandse boekenmarkt. Het zijn stuk voor stuk knappe vrouwen en als ze een boek uitbrengen, huppeké, in de top tien! Saskia is een wat schuchtere blondine, Heleen een uitdagend stuk en Susan, verreweg de leukste van de drie, weet dat ze mooi is en draagt dat uit. Prima, dames! Zijn hun boeken dan zo goed? Dat is niet zo moeilijk te beantwoorden: Het publiek is er dol op, dus het antwoord moet zijn: ja! Want hoe het ook zij, het publiek heeft altijd gelijk.

Is Saskia Noort dan een groot schrijfster? Nou ja, haar eerste boeken waren qua plot en geloofwaardigheid niet zo sterk. Als je schrijft (in De Eetclub) dat in een dure villawijk, in een hele dure villa, er maar één telefoon is (beneden) dan denkt de lezer: ‘Die hebben zeker ook geen wc in huis, maar een hokje in de tuin met een uitgezaagd hartje in de deur’. En de hoofdpersoon is totaal ongeloofwaardig, maar wat zeuren we toch. Het publiek smulde ervan en kocht het boek tot in de bestsellerslijst. Haar latere boeken werden beter en daar gaat het om; zit er progressie in de schrijverij en houdt het publiek nog steeds van haar? Het antwoord is ja. En dat is de kunst! Kortom, onze Sas maakt kunst. Net als Heleen en Susan. Ze zijn leuk om op de treurbuis te zien en weten zichzelf en hun product te verkopen: Hulde. Is het ook literatuur? Die vraag kwam op door wat uitingen van een schrijfster tijdens het laatste boekenbal.

Nu keek ik per ongeluk naar de TV en wel naar DWDD. Daar liet men een stukje Boekenbal zien, waar de Connie Palmen mijn schrijfdames “nietsnutten” had genoemd die zich weg dienden “te scheren” uit de wereld van de literatuur. Zij maakten volgens Connie ‘lectuur’ en geen literatuur. Matthijs van Nieuwkerk, niet wars van een rel en wat opschudding, had Saskia Noort en Connie zo gek gekregen naar de studio te komen en geboeid bleef ik zitten kijken; dat zou me wat worden. En het werd me wat! De schrijfsters Connie Palmen en Saskia Noort werden geïntroduceerd en het eerste wat natuurlijk opvalt, is het verschil tussen de dames; Saskia, knap met het haar een beetje onverzorgd opgestoken. Een ietsje schuchter en verlegen met de situatie. Connie zat er met al haar zelfvertrouwen en bravoure. Connie is natuurlijk niet meer een van de jongsten en zij teistert haar uiterlijk door het gebruik van veel witte wijn, shag en veel te weinig nachtrust. Dat hoor je ook aan haar stem, prima voor een blueszanger, maar voor een dame van de grachtengordel een tikkeltje te rauw. Daar komt nog eens bovenop dat zij een Limburgse is die krampachtig ABN probeert te spreken. Dat lukt nooit, dus ook bij Connie niet, hoe ze ook haar best doet. Om te zaak te complementeren sleept haar nasaal stemgeluid een beetje en kijkt ze wat schichtig uit de ietwat puilende ogen, zodat ze op een oude kikker lijkt die de ooievaar te laat heeft opgemerkt! Er zat ook een baardaap bij, Hugo Borst die als gast bij het programma van die dag zat. Borst is een sportjournalist, maar hij bleek een heldere mening te hebben over literatuur en durfde daarmee voor de dag te komen.

Het leek er in eerste instantie op dat Connie haar uitspraken van het boekenbal wat zou afzwakken en zich zelfs zou gaan verontschuldigen. Maar nee hoor, zij ging er na een tijdje opnieuw vol in en ik vat hier maar even samen wat er werd gezegd: Saskia, Heleen, Susan, Kluun waren niksnutten die lectuur schreven en zich weg dienden te houden van de literatuur. “Donder op” zo riep Connie Palmen. Een literaire triller kon niet bestaan want een thriller bestond uit het cliché, terwijl een roman van literair gehalte nu juist geen cliché kende; cliché in stijl, cliché in opbouw en woordgebruik. Haar onsympathieke woorden waren noodzakelijk, zij als literair wonderkind vond dat ze de literatuur moest beschermen. Zij had veertig jaar leeservaring, zij schrijft literatuur met een grote L! Hugo Borst vroeg of Connie haar roman I.M. als literatuur bestempelde. “Jazeker” antwoordde Connie, “dat is literatuur!” “Nou” schamperde Borst, “twee mensen die mekaar ontmoeten en dan in hun broek poepen, op de eerste pagina nog wel en ook nog eens slecht beschreven, dat kan ik geen literatuur noemen”. “Nee, dat is secretie, eh, secretie” probeerde Connie nog, ietwat uit de weg geslagen.

Het werd een treurige vertoning, waarbij Connie er niet goed uitkwam. Toch bleef ze haar arrogante toontje houden en was Saskia sympathiek, want zij bleef de underdog en slachtoffer van een zich superieur wanend vrouwspersoon. Later zou Connie verklaren ‘tot de tanden gewapend naar de studio te zijn gekomen, geharnast als een ridder, toegerust met zwaar geschut’, allemaal om de literatuur te beschermen. Het was “een kwestie van eer en uit beschermingsdrift”. Maar Connie trof daar geen partij van niveau: “Tegenover me trof ik twee muisjes: Saskia Noort en Hugo Borst. Dan bind ik in, uit deernis” zo verklaarde de geharnaste ridder met het zware geschut. Nu voelde ik zelfs wel medelijden met die kleine Connie Palmen. Was haar grootheidswaan niet het overschreeuwen van haar eigen angst juist geen auteur van literatuur te zijn? Was zij niet een klein meisje dat een grote hond ziet aankomen en bij zichzelf denk: ‘Hondje bijt niet, hondje bijt niet?’ Nou meid, ‘het hondje bijt wel en meestal heel hard”, zo dacht ik realistisch. Maar was dat wel zo terecht? Had zij misschien gelijk? Is er verschil tussen het schrijfwerk van Saskia, Kluun en de grote literaire meesterwerken van Palmen? Was ik wel eerlijk en oprecht in deze onverkwikkelijke zaak? Er zat niets anders op. Ik moest I.M. gaan kopen en lezen, zodat ik mij een eerlijk oordeel kon vellen; Was I.M. een literair (meester)werk, waarbij de schrijfsels van Sas en Kluun in het niet zouden vallen? Had en heeft Palmen daadwerkelijk talent, compositorisch vermogen, heeft zij het juiste woordgebruik, mooie stijl, kon zij een ontroeren plot componeren en de lezer in het verhaal vasthouden? We zullen zien.

Dus het boek aangeschaft en lezen maar. I.M., Ischa Meijer, “In Margine’, “In Memoriam’ een roman over de liefde en de dood. Schrijft ze zelf. Connie Het boek blijkt een samengeraapte impressie van twee mensen die de nodige tijd met elkaar doorbrengen, ze zijn en blijven constant verliefd en houden van elkaar, ze complementeren elkaar. Je wordt er een beetje week van.

Het verhaal: De schrijfster Connie Palmen, die een eerste boek heeft doen uitgeven, is vreselijk druk met het geven van interviews. Ach, het wordt haar eigenlijk allemaal teveel, ze is een dusdanig goede auteur, dat ze al die publiciteit niet nodig heeft: ze wil stoppen met al die interviews. Al dat gedoe. Tijdens een gesprek op de radio in Een Uur Ischa ontmoet ze Ischa Meijer. Na een week ontmoeten ze elkaar weer in de Reestraat, die we misschien na I.M. in de Reetstraat moeten laten omdopen: De kringspier van Connie ‘wijkt uit elkaar’ – een rare kringspier mag ik wel zeggen – en Connie doet het in haar broek. Ischa spreidt zijn benen, grijpt naar zijn kont en roept verbaasd uit dat hij in zijn broek heeft gepoept. Het is een ongeloofwaardig en onsmakelijk begin van meer dan 300 pagina’s geleuter.

Een mens kan wel eens zich plotseling ontlasten in geval van naderend, groot gevaar. Maar uit verliefdheid? En er is, zo blijkt uit het boek, lichamelijk heel wat mis met de verliefde luitjes: Als hij van haar weggaat, wordt het haar steeds teveel; zij krijgt dan huilbuien en moet voortdurend overgeven. En er wordt wat afgehuild bij Connie: Ischa huilt, Connie huilt, haar moeder huilt (de gehele treinreis terug, van Amsterdam naar Roermond), Ischa snikt, Connie snikt, je wordt er zelf verdrietig van. “Nog steeds komt het voor dat ik ziek van verlangen aan zijn deur sta en van pure opluchting moet overgeven of huilen zodra ik hem weer zie en hij zijn prachtige armen om me heen slaat”. Een zure en natte bedoening daar bij Ischa thuis. Dan de andere lichamelijke ongemakken; Connie krijgt de shingles¹ of de chicken pox², en is zo literair dat ze beide ziektes niet vertaalt, vindt het even later logisch dat ze “niet gewoon ontmaagd werd door een man, maar door een dokter met een eendenbek”.

Ischa krijgt als kind “encefalitis³’ (wordt opnieuw niet vertaald, terwijl er toch heel gewone Nederlandse woorden voor zijn). Zou de matige MAVO scholiere, die later zelfs de HAVO haalt en in Amsterdam gaat studeren (aan een universiteit?) en een scriptie schrijft, (zo hé) door het gebruik van moeilijke woorden zichzelf een bijzondere status van geleerdheid willen geven? Dan had ze de hersenontsteking beter ‘subacute scleroserende panencefalitis’ kunnen noemen, dat staat toch veel geleerder, zeg nou zelf. Dat onze Connie huilend langs de deuren gaat, een verwoeste mond heeft van spruw, ‘een ziekte van pasgeborenen’, weet Connie, ach kassian. Connie ‘holt om het kwartier naar de wc met acute diarree’. ‘Goed voor de lijn’ denk ik grimmig. En al die ‘secretie’ zorgt voor een bijnaam van Connie: Ischa noemt haar “Klappje Salmonella, met twee p’s”. Connie krijgt ‘nachts in bed de ene hartaanval na de andere en vraagt haar arts: “Kan het mijn hart zijn?” ‘Nee’ zegt hij, ‘het is spanning.’

En dan al die moeilijke woorden: Bij die knappe Connie moet je een eitje dat je wilt bakken ‘bemoedigend toespreken en het vervolgens op eigen kracht savoraniliseren”. (sic) Terwijl Ischa zich voor de spiegel scheert en zij naast hem ‘op de pot zit’ om maar geen minuut van elkaar te missen en altijd over zoveel mogelijk dingen (te) moeten praten. “Wassen, scheren en ‘standaliseren’ Volgens Ischa is ‘standaliseren’ nog het moeilijkste en Connie gelooft dat hij daarin gelijk heeft”. Die Connie. “Slenterend door het centrum zijn we even neergezegen op een terras in de buurt van Union Square”. Even later: ‘De wijk is nog steeds bevolkt door Cubanen en….” De vrouw die ze diep minacht heeft een ‘oubollige, zelf gepunnikte, talentloze echtgenoot”. Connie herinnert zich: “Het was eind 1983, tijdens mijn studententijd. Ik was diep onder de indruk van Michel Foucault en arm”. Wie niet? zou je zo zeggen. Ik bedoel, onder de indruk van Foucault. U toch ook? Iedere dag! En arm? Praat me er niet van. En er wordt wat ‘afgeknalt’ bij Connie en Ischa. Hij ‘knalt een eendje van mevrouw Witschge met nog wat rode koolmuck’. “Het is geknald! Nu hoef je je daar tenminste geen zorgen meer over te maken”. “… want ik heb Connie dat parelhoentje beloofd en zij houdt nogal voet bij stuk, dat is haar aard, dus ik wou even met je overleggen of je het lekker zou vinden als we vanavond even gezellig doorknallen op twee schattige eendjes”.

Zij knalt tegen zijn borst, met een vinger in zijn mond en een been om hem heengeslagen. En plein public! Die geile Connie. “…. en toen heb ik bovendien nog een joviale Opperdoes voor je geknald en als we daar eens een van die twee vrolijke eendjes bij zouden savorinaliseren, lijkt me dat het toppunt van onze standanalisering”. Als Ischa een Stukje voor de krant gaat schrijven, De Dikke Man voor het Parool, dan roept hij na een kleine drie kwartier: “Geknald!” Ischa gebruikt wel eens iets van de grote Connie Palmen voor zijn Dikke man proza. Daar is Palmen niet gelukkig mee. Er volgen discussies, ze voelt zich bestolen. Ze ziet lijkbleek, wordt misselijk. “Kan ik hem doorknallen?” vraagt hij kleintjes. “‘Knal maar’, zeg ik” Hallo daar, wat een zinnige gesprekken worden er daar bij elkaar ‘geknald” in huize Meijer. “Uit de huizen van Reno stromen mannen, vrouwen en kinderen en ze zoeken een plek in de hoofdstraat”. Ja, ze stromen daar in Reno wat af! En Con en Is (lees Ischa), die praten wat af en ze praten maar door, net zoals u en ik dat zouden doen: “Hyperindividualisme is afstotelijk” zegt hij. “Hier hou ik van. Ik hou eigenlijk niet van progressieve mensen. Ik hou van burgers die de wetten respecteren”. Die Ischa! Ik houd ook niet van progressieve mensen, hoor, dat hebben we gemeen. Beide lieden drinken teveel en roken veel: Isha: “Dat is roken, heroïsche eenzaamheid”. “Misschien doet iedere verslaving dat wel” voeg ik (Connie P.) eraan toe, ”heroïek verlenen aan de eenzaamheid”. Raar gesprek. Teveel gedronken misschien? Ze spreken over koetjes en kalfjes, met waarheden als een koe: “Zelfvernietiging’ zegt Ischa. “Of zelfvergetelheid’ zeg ik. “Het gaat om contact, om intimiteit.” “Of om het onvermogen daartoe”. “Mijn analyse is toch de zege van de methode”. “Mundus vult decipi” zegt Connie.

Die Connie toch, een MAVO-er met HAVO diploma praat gewoon Latijn met haar man. Ze is niet van de straat, dat lees je zo! Maar op de HAVO toch niet goed opgelet bij de natuurkundelessen: De Maagdenburger halve bollen krijg je, eenmaal vacuüm gezogen niet van elkaar. Maar bij Connie wel; daar zuigen ze zich naar elkaar toe. Connie heeft ook nog eens filosofie gestudeerd. Dat laat zij blijken uit de nodige uitspraken, die een weldenkend mens tot wanhoop kunnen drijven: “Domme mensen kunnen iemand anders niet zoveel pijn doen”. Oh? “…het is de erkenning dat het wezen van de liefde kennis is en de worsteling met de angst, met zo veel angst om je te laten kennen’. “Wie schrijft grijpt met de pen naar de macht, omdat de machteloosheid onverdraaglijk groot is”. “Schrijven komt voort uit zwijgen, angst, vergetelheid, de afkeer van onechtheid, vooral de eigen onechtheid. Fictie komt voort uit het verlangen naar de waarheid”.

Lust u nog peultjes? Wilt u nog een paar filosofische juweeltjes? Vooruit dan maar: “… de meest wrede ontkenning is de boodschap van de liefde. Er is weinig geloof in de liefde van je daden”. Hier spreekt de leeservaring van Connie, dat is duidelijk; ook haar kennis van de geschiedenis is groot: Ze zien een hotel in Amerika dat is gebouwd in 1862. Connie: “De eerste de beste ijscoman in Italië kan met het grootste gemak teruggaan tot 800 voor Christus”. Die Connie! De eerste de beste nog wel. “Zo de studie filosofie me ergens in geschoold heeft dan is het in het herkennen van het verhaal achter iets wat voor oorspronkelijk, authentiek, of juist weer van God gegeven moet doorgaan, voor het maatwerk erachter, zeg maar”. Nou, Connie, dat zou ík zo niet zeggen. “Jij hebt een genadeloze en filerende geest” vindt Ischa. “Openbaren is toch ook een manier om te verhullen”. “Jij bent laconisch, jij combineert een relativerende geest met een hang naar het absolute”. Vindt Ischa.

Nou ik vind van niet: De inwoners van Laconië, waaronder de Spartanen, die waren door hun summier en licht spottend taalgebruik laconiek. Hun aardewerk daarentegen was laconisch. Dat de tortelduifjes laxerend waren wisten we al. En nu is Connie ook nog eens een keer laconisch. En als we het over woordgebruik der Nederlandse taal hebben, dan is Connie daar nogal mager in; op bladzijde 62 van het boek schrijft ze acht maal “zegt”. Niet hij verzuchtte, hij lachte, hij antwoordde, nee , hij ‘zegt’. Maar, als literaire taalvirtuoos, schrijft ze ook wel: ‘zegt hij verdrietig’, ‘zegt hij woedend’ zegt hij bedroeft’, “zegt hij kwaad’. Overal in de roman, constant maar door. Het maakt het boek plat en onleesbaar, dat slechte gebruik van de Nederlandse taal en al die moeilijke woorden en zogenaamd diepe en fijnzinnige gedachten, neergepend in zogenaamd achteloze discussies. Het is een boek zonder humor; Nergens tovert de roman een glimlach en natuurlijk helemaal geen schaterlach tevoorschijn. Misschien de opmerking van Ischa, die vraagt wat het verschil is tussen een joodse moeder en een pitbull: “Een pitbull laat los”.

Toch had Ischa Meijer een ontwapenende vorm van humor, die wel meer bij joodse mensen voorkomt; een vorm van zelfspot, eerlijkheid en enorme brutaliteit, waarmee hij zijn gesprekspartners confronteerde en tot opmerkelijke uitspraken liet komen. Als je zo intensief met elkaar omgaat dan zou je toch die humor moeten tegenkomen in de roman. Maar nee. Het komt waarschijnlijk omdat de schrijfster zelf geen humor bezit, door haar tomeloze ijdelheid geen zelfspot kent en ondanks haar bravoure te schuchter is om brutaal te kunnen zijn. Dan is er de treurige geschiedenis van Ischa Meijer; Met zijn ouders gedeporteerd en teruggekeerd uit het concentratiekamp Bergen–Belsen.

De relatie met zijn ouders, die weigerden met hun kinderen om te gaan. Zijn eigenaardig misvorm gezicht. Het komt niet alleen allemaal voor in het boek, zelfs het overlijden van allereerst de moeder – ze mochten er niet bij zijn en er was ook geen begrafenis, want haar lichaam werd ter beschikking gesteld aan de wetenschap. Ook de vader overlijdt en Ischa neemt op zijn gehate vader wraak door het lichaam niet, conform de wens van de overledene, aan de wetenschap ter beschikking te stellen. ‘Niet netjes’, zo ging door me heen, maar het onvermogen van Palmen om het drama voor de lezer beschouwelijk te maken verklaart mijn onbegrip. Een zwakke poging tot humor zijn de zogenaamde ‘gedichtjes’.

Daarvan staan er heel wat in I.M. Meestal zijn het opwellingen van Ischa: Bij de start van hun relatie rijmt Ischa: “Wel geweest, niet gekeesd”. Niet dat zij niet wilde, maar waarschijnlijk was onze Con ongesteld, want Ischa belt haar een half uur na zijn rijmelarij op en dicht:” “Als men hem vroeg Hoe het begon Mompelde hij steevast: “Tampon”” Uit de tekst van Connie haal je het niet, ze schrijft voor zijn “Wel geweest, niet gekeesd’: “Hij zoent me, schort wat aan mijn kleren, krijgt van mij de waarheid te horen, drinkt een kop koffie en vertrekt”. Die waarheid blijkt de ongesteldheid, maar dat moet je raden. Maar we dichten verder: “Mijn brakke ziel staat als een kaars te walmen voor mijn liefje Connie Palmen”. Ischa dicht door: “Was ik David schreef ik psalmen niet voor de Heer, maar voor Connie Palmen”. “‘Het kwam zomaar aanwaaien” voegt Ischa Connie blozend toe.” Een wereldvondst, mag ik wel zeggen. En niet voor een kleintje vervaart, Ischa dicht ook net zo makkelijk in het buitenlands: “I don’t want money, I want Connie” Asjeblieft! Soms slaat zijn dichtader even dicht: “In je jeugd leef je voorgoed” Waar haalt hij het vandaan? Uit het geheugen van Palmen misschien? Maar daar gaat hij weer, op volle dichtkracht: ‘Of ik nu kreeft eet Of zalmen Het liefst eet ik ze Met Connie Palmen’ En ‘Soms kijk ik haar aan En dan denk ik: ze zal me En die ze Dat is Connie Palmen’. En ‘Schuldgevoel is doorgaans niks anders dan schijterigheid’ Een pareltje, mag ik wel zeggen.

En deze: ‘Dametjes niet talmen en wordt net als Connie Palmen’. En wat dacht u van deze: ‘Nooit dacht ik na Over des levens zin, Maar nu overkomt het me al Samen met Connie Palmen’. Nou ja, een gedicht hoeft natuurlijk niet op rijm te zijn. Maar in een vreemde taal gaat het beter: “Bonjour, je suis votre écrivain Connie Palmen quelquefois je suis bouleversant, mais maintenant, je suis calme’. Parbleu, maar wat wil je ook, met de muze Palmen aan je zijde. Ook ik word geïnspireerd: Door de woorden die uit I.M. galmen, En de kots- en de poepwalmen Ga ik niet talmen, En dank de schrijfster Connie Palmen. Zouden zij niet regelmatig elkaar de tent hebben uitgevochten? Hier en daar vermoed je het; Beiden drinken teveel, Ischa is een impulsief gevoelsmens, Connie werkt permanent op je zenuwen, zit permanent bij hem op de lip.

Dat moet ontaarden in heftig handgemeen, zou je denken. Connie doet net alsof de roze wolk waarop ze zitten een constant gegeven is. Slechts één zinnetje geeft wat inzicht, wanneer Connie te laat op een afspraak komt: Rampzalige trut” zegt hij. “Als je nog een keer te laat komt sla ik je tot bloedpap’. Deze opmerking maakt de relatie geloofwaardiger. Maar dan verzinkt de roman opnieuw in de ongelooflijke meligheid van de roze wolk. Connie doet graag geleerd; Ze leert Saskia Noort dat een roman nooit een cliché kan zijn, en dat een thriller bestaat bij de gratie van het cliché. Een groter onzin bestaat niet. Het cliché is een krachtig instrument dat de romancier nooit zal weigeren te gebruiken.

Stijl en compositie van de roman en de thriller staan vast en zijn daarbij dus per definitie cliché. Niet interessant. Wel interessant is het cliché bij het woordgebruik; het kan een bedoeling aanscherpen en duidelijker maken dan gewone taal. Enkele voorbeelden: I.M. is gewoon pulp! I.M. is niet meer dan bagger! I.M. is shit, man! Deze voorbeelden vatten mijn gehele polemiek samen en tonen de kracht van het cliché. Voor de roman en de thriller bestaat het cliché van de plot: Bij Saskia Noort begint een boek bij het einde. Dat is leuk gevonden en het nodigt uit tot verder lezen. Bij onze Connie wisten we hoe het zou eindigen, immers Ischa gaat dood. Het boek is saai en taai. Allengs geeft de lezer de hoop op. Je hoopt dat het einde misschien toch veel van de voorafgaande onzin zal vergoelijken. Niets van dat alles.

De snelle dood van de veel te jong overleden Ischa Meijer komt niet goed uit de beschreven droefenis. Connies treurende acties komen alleen maar raar en mal over. Als we vanuit verre landen zien hoe de vrouwen, verscheurd van smart, zich de haren uitrukken en zich op de kist gooien dan kijken we wat beschroomd naar die rituelen en denken: ” ‘s Lands wijs, ‘s lands eer”. Maar laten we Connie zelf, uit I.M., aan het woord: “Verdriet is honds. Ik verdraag alleen mensen in mijn buurt met wie hij omging, tegen wie hij aangepiest heeft, die nog ruiken naar hem of die me, al is het maar in de verte, aan hem doen denken, de druktemakers, aanstellers, theatralen, zij die gieren van de lach om de wanhoop. Ik spring tegen ze op en laat me vasthouden en ik snuffel aan hun lichamen om hem te ruiken. Hoezo is haar verdriet ‘honds?’ Zij besnuffelt de mensen tegen wie hij heeft ‘aangepiest’ en springt tegen ze op, ons keffertje Connie. Haar verdriet komt ‘niet uit de verf’, ontroert niet.

Er is geen herkenning noch mededogen, het blijft allemaal zo vreselijk onecht. De plot is er niet, het verhaal ontroert niet en ik wil hier Ischa zelf aanhalen, ik citeer Connie’s I.M. : “Wat is er nu zo bijzonder aan een roman? De meeste romans zijn stinkvervelend, gewrocht en ze gaan nergens over”. Dat klopt in het geval van I.M. helemaal, Connie. Het is een stinkvervelend boek. Nu terug naar de vraag: Is I.M. literatuur? Is er een intrige, een verhaal, boeit het de lezer, is er sprake van goed of bijzonder woordgebruik die de verhaallijn ondersteund, is er inzicht in die complexe persoon van Ischa, zijn humor, ontroering of sprake van zaken die je aan het denken zetten?

Helaas, niets van dat alles. Het wezen van kunst is dat het een door mensen gestileerde product moet zijn, dat ontroert! Deze roman ontroert niet! Het enige dat mij ontroert (lees ergert) is dat het boek me geld heeft gekost en het lezen zonde van mijn tijd was. Een goede les: Geen boeken meer voor mij, geschreven door Connie Palmen. En zo kom ik tot de conclusie: ‘Muisje’ Borst had gelijk door I.M. geen literair werk te noemen en Borst en ‘muisje’ Noort hadden gelijk om Connie in het gesprek te sparen, want een zo domme gans als Connie Palmen beweegt zich in de Nederlandse literatuur als een eendenbek in een maagd: Onnodig, koud, pijnlijk en eenzaam! Amsterdam, november 2009. Peter Langendam

¹ Gordelroos
² Waterpokken
³Hersenontsteking

Laat een reactie achter

Plaats reactie