Archives

Monthly Archive for: ‘augustus, 2017’

Met verbazing kijken we tegenwoordig naar onze politici. Zijn dat nu de mensen waarop we hebben gestemd? Nee, dat zeker niet. Maar wel de andere Nederlanders, want hoe je het ook went of keert, die lui daar op de televisie zijn wel op een democratische manier gekozen en maken voor ons de dienst uit. ‘Mooi stelletje’ denkt u dan en u verzucht, ‘ach een land krijgt de leiders en vertegenwoordigers die het verdient, zullen we maar zeggen’. Maar het knaagt, dat wel. Het meest verbaas ik me nog over de Nederlandse socialisten; hoe die Bos de partij naar de verdommenis helpt, dat doet niemand hem na. Dat gedraai en gekonkel, dat onoprechte en al die leugens. Zo van: “Wij beloven de kiezer een referendum, wij gaan wat aan de topsalarissen doen, wij gaan aan het milieu werken, wij gaan… (eindeloze lijst van loze beloftes) Hij zit nog niet op het pluche, of er is geen referendum meer nodig, komen er geen beperking van de topsalarissen en worden er vier kolencentrales gebouwd. En dan aan de tv kijker uitleggen dat het doen van concessies en het sluiten van compromissen het summum van democratie is. Maar de kiezer begrijpt het wel. Het zijn: Slappe knieën, geen ruggengraat, geen kennis van de mogelijkheden van de macht van het ambt van een minister. Het is laksheid, bang de confrontatie aan te gaan en gewoon pure desinteresse voor de eigen kiezer. Die kunnen doodvallen, dat is het, meneer! Handig is hij ook niet, die Bos. Aapt Marijnissen na door onzorgvuldige kleding te dragen en papegaait Jans loze kreten na. Dom, want de kiezer pikt dat van een bevlogen fabrieksarbeider als Marijnissen, maar een gestudeerde doctorandus moet beter weten. Een arbeider wil een leider die hem vertegenwoordigt, die weet hoe het hoort, die hem kan verdedigen en voor hem kan opkomen bij de hoge heren. Hij wil iemand die hij kan vertrouwen en die hij respecteren moet. Hij wil geen man die net zo onzorgvuldig is gekleed als hijzelf of die net zo dom uit zijn nek lult als de buurman. Die Bos had de premierstaf in zijn ransel en gaf die gewoon af. Gewoonweg weg! De domme jongen. Wordt dus nooit meer wat. Nou ja, gelukkig maar. En nu als minister valt hij nog harder door de mand. Hij is al dood, maar realiseert het niet; hij is het levende, lopende en pratende lijk van de PvdA. Een Zombie van de Arbeid; Een ZvdA. Ergens in zijn achterhoofd knaagt de twijfel en realiseert hij zich dit zelf ook. Blijven zitten en geen domme dingen doen is daarom het devies. Want ze zorgen bij de PvdA goed voor elkaar, dus we zien zijn heufd in de toekomst nog overal opduiken. Als minister van buitenlandse zaken, commissaris der Koningin, voorzitter van de brede discussie over de geldverslindende mislukking van de windmolenparken in de zee bij Terschelling of gewoon in andere (ere)baantjes. 2 Je had ze wel, goede socialisten. Willem Drees, Anne Vondeling, Jan Scheafer, Henk Vredeling. Maar die zijn allen dood. En fatsoenlijke opvolgers zijn er eigenlijk niet. Des te beter zou u zeggen, want sinds de PvdA de “ideologische veren heeft afgeschud” (Wim Kok) zijn zij een non-partij geworden. Net als Groen Link (liberaal, laat me niet lachen) hebben zij geen ideologie meer, dus ook niets meer te bieden dan het bekende stelletje non valeurs en baantjesjagers, de rondgaan met een hoop losse kreten, zonder visie of bevlogenheid. Pim en ik grapten er wel eens over, lang voordat Pim de politiek in zou gaan; wij wilden de Nieuw Liberale Arbeiderspartij oprichten. (NLAP) Maar in de grond van de zaak waren we eigenlijk bloedserieus.

Het werd uiteindelijk de LPF. En wat hebben we er van geleerd? Nou ja, eerst maar het volgende. Ik ben zelf een sociaal voelend mens en altijd geneigd het op te nemen voor de zwakkere in deze maatschappij. Of zo’n persoon in die situatie is geraakt door of buiten zijn of haar schuld doet er voor mij niet toe, hij kan niet alleen rekenen op mijn empathie, maar vaak ook op mijn hulp. Indien mogelijk. Vanwege mijn groot sociaal gevoel zou ik mij een socialist willen noemen, maar helaas, bovenstaande groep mensen misbruiken dit woord al vele jaren om hun eigen activiteiten en eigen entiteit te omschrijven.
Zij noemen zich “socialisten” en gebruiken overigens wel meer misleidende synoniemen, zoals “progressief” en “vooruitstrevend”, beide misleidend want er is geen behoudender en alle vooruitgang tegenhoudende club dan voornoemde zogenaamde progressieve en vooruitstrevende socialisten. ”What’s in a name” schreef Shakespeare en beweerde dat een roos nog net zo lekker zou ruiken als men de bloem anders had genoemd. Ik denk dat deze schrijver het mis had. Denkt u aan het woord collaborateur. Woorden kunnen beladen zijn: Zo zal een groep behulpzame mensen, die de handen uit de mouwen willen steken (kom daar nog maar eens om) en die altijd de wens en de wil hebben tot samenwerken, zich niet graag “collaborateurs” laten noemen. De mensen immers die met de Duitse bezetter samenwerkten werden en worden nog steeds “collaborateurs” genoemd. Deze naam kreeg daardoor een dusdanig negatieve klank dat aan dat woord een kwalijke geur bleef kleven. Maar het woord socialist? Het woord roept bij velen tegenwoordig direct negatieve associaties op. Logisch, want er is teveel gebeurd en we zien wat ze aanrichten. U zult me vragen: ‘Hoe is het dan toch in Godsnaam mogelijk dat er een positieve klank heerst rondom het woord “socialist” bij grote groepen mensen?’ Nooit gehoord van Hitler, Mussolini, Mao, Stalin, Pol Pot, Milosowitsch of Volkert van der Graaf? Een goede vraag mag ik wel zeggen. Maar u gaat door: “Die mensen zijn of waren toch allemaal socialisten, moordenaars, onderdrukkers en de democratie verloochenende individuen. 3 Overigens, de socialistische bewegingen stonden elkaar (en staan hede ten dage nog steeds) fanatiek naar het leven. Als directe concurrenten vreesden zij de ander het meest, daar zij weet hadden van de meedogenloosheid van de concurrerende tegenstrever. Dat was de ene reden. De andere was dat er twee principiële socialistische stromingen waren. De ene was de nationalistische stroming en de andere de internationale; de nationalistische keek meer naar de eigen situatie, (eigen volk eerst) de andere wilde de gehele wereld bevrijden en de zegeningen van Marx en Lenin schenken. Zo koos de Nederlandse socialistische beweging voor het communistisch model zonder revolutie, maar de macht moet verkregen worden via de stembus, democratisch dus. (Ook al hadden we wel degelijk een nationaal socialistische stroming, de latere NSB). Joop den Uyl was in zijn tijd een internationaal socialist, met prachtige liederen, zoals het morgenrood en de Internationale uit volle borst en ook een warm voorstander van de nationalisatie van de industrie, hoewel de failliet van dat idee toen al in volle duidelijkheid zichtbaar was. Hoe durft iemand zich tegenwoordig nog ‘socialist’ of ook wel ‘links’ te noemen, na alles wat ze hebben gedaan en veroorzaakt? Ook noemen ze zich wel “rood”, niet naar de kleur van de liefde, maar naar de kleur van bloed, van de miljoenen hectoliters bloed die ze de laatste eeuw hebben vergoten. Ze gingen en gaan er nog steeds vanuit dat zij wat meer mogen dan anderen; ‘Als je een omelet wil bakken, dan moet je de eierschaal breken’, is hun motto. Zo zong de rode dichteres Henriëtte Roland Holst, voor partijgenoten “Tante Jet” nog in 1934: ‘Niets is te veel voor het mensengeluk, Al gaan duizend maal duizend zielen stuk.’ Hitler had Lenins en Stalins goede voorbeeld nog niet gevolgd, maar het offer van een miljoen Russen dat Tante Jet wel voor ons geluk overhad, werden er daar meer dan zestig miljoen! Hoe kwamen we aan al die menslievende bevrijders? Gedurende de industriële revolutie ontstond er ook in Nederland een arbeidersklasse die door de vroeg kapitalisten werd uitgebuit. Zes dagen per week werken, nauwelijks vrije tijd, erbarmelijke werkomstandigheden, geen sociale voorzieningen, kinderarbeid, veertien uur per dag werken, nee, het waren barre tijden. Niet voor allemaal natuurlijk, de uitbuiters zaten op zondag vooraan in de kerk en lieten zich daarbuiten terdege verwennen. Vanuit de ellende kwam langzaam het verzet, het georganiseerde verzet, hoewel die prille vakbonden zich voornamelijk bezighielden om bepaalde bijverschijnselen te bestrijden. Zo hielden zij acties tegen het drankmisbruik, want de fabrieksarbeider zocht maar al te vaak vergetelheid in de jenever. Vanuit dat georganiseerde verzet ontstond de arbeidersbeweging, die ook politiek moest gaan opereren, wilde zij succes hebben. En zo ontstond, vanuit de gedachte de arbeidersklasse te emanciperen, de verheffing van het volk. Langzaam maar zeker. Zo ontstond ook, door die acties van de sociale beweging 4 vanzelf bij een grote groep mensen het idee dat socialisme redding, verheffing, emancipatie, vrijheid en bescherming betekent. Nu was het wel degelijk zo dat er denkers waren die het socialisme een breekijzer vonden om deze verheffing snel te laten geschieden. Vanuit een groot sociaal gevoel, want dat was toen nodig, broodnodig. Als tegengewicht was het socialisme nodig, maar als dominante factor levensgevaarlijk. Nodig, tegenwoordig? In de huidige tijd allang niet meer, het socialisme is slechts een blok aan het been der vooruitgang, de vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en emancipatie van minderheden in onze samenleving, zoals de allochtonen en Oost Europese gelegenheidswerkers. Het socialisme heeft zich ontdaan van haar Marxistische ideologie, (Groen Link pretendeert zelfs een “liberale partij te zijn) en daar waar zij vroeger opkwam voor de verdrukten in de maatschappij (en het echt nodig was ervoor op te komen) zo doen zij net of ze niets zien als er, gewoon in Nederland, vrouwen worden onderdrukt, mishandeld of geen gelijke kansen krijgen. Als iet komt tot niet, kent iet zichzelve niet! Zelfs de rooie vrouwen, in den regel wel solidair met hun onderdrukte lotgenoten, roeren zich niet. Geen bezwaar tegen gesluierd of zelfs geheel verstopt rondlopen, verplichte hoofddoek, verplicht thuisblijven, niet naar school mogen, geen manlijke gynaecoloog toestaan, geslagen worden, zelfs het bezwaar tegen uitgehuwelijkt worden of tegen vrouwenbesnijdenis komt uit een andere hoek. Maar waarom zijn er nu dan nog steeds zo veel socialisten, de Nederlanders zijn inmiddels verheven, geëmancipeerd en hebben toch leren denken? Fukuyama zag toch het einde der tijden na de val van de muur. Het einde van het socialisme, nietwaar? Tja, de socialisten wierpen de internationale bevrijding van de onderworpenen der aarde via het Marxisme van zich af, hielden op met de Internationale te zingen, vergaten het “Morgenrood”, lieten de klassenstrijd en de uitbuiting en het uitzuigen van de werkende klasse in de steek en noemden zich opeens “Sociaal Democraten”. Grote groepen mensen bleven op die socialisten stemmen. En bleven er maar op stemmen. Op stemmen. Stemmen. Is het onwetendheid, dommigheid, jalousie, kinnesinne, berekenend gedrag om de eigen zak te vullen en andere voordelen te behalen, of wel een dieper idee om alles wat creatief, waardevol of succesvol is kapot te maken? De vraag stellen is haar beantwoorden! En de analyse en het antwoord moge duidelijk zijn en kan misschien boze reacties oproepen, maar hopelijk ook ogen openen. Het is natuurlijk nooit leuk de waarheid te leren en je dan te realiseren jarenlang in het duister te hebben getast. Het antwoord op de vraag waarom er nog steeds mensen op socialistische partijen stemmen is inderdaad een mix van de volgende zaken: 5 Onwetendheid, dommigheid, berekendheid, jaloezie, kinnesinne en haat. Of, ook wel als een pure geloofszaak, de fundamentalisten; dat behandelen we in een ander hoofdstuk. Natuurlijk zijn er gewoon dommerds die niet verder willen kijken en traditiegetrouw geloven dat socialisme goed is, want het woord zegt het al, ‘sociaal’. Mensen die gewoonweg altijd op de PvdA stemmen. Omdat sociaal goed is, omdat mijn ouders al op Drees stemden, omdat mijn hele familie een echte rooie familie is, altijd al geweest trouwens. Zij weten wat zij doen, zelfs tegen beter weten in; het is niet anders. Oud genoeg om beter te weten dus genezing uitgesloten. De verloren groep! We zullen ze de Onnozelen noemen. Dan zijn er de mensen die wel een redelijk stel hersens hebben, maar die zich uit persoonlijk gewin socialist zullen noemen, bijvoorbeeld de Tien over Rood bende van Andre van der Louw die, als ze al niet gestorven zijn, wonend op hun landgoederen schatrijk zijn geworden door zich als zeer links te presenteren en hier en daar, en overal, soms zelfs door misdadig gedrag (Van de Bergh door aandeelhandel met voorkennis, Van Dam door een kapotgeschoten limonadefles) van pakken wat je pakken kan (Hou je adem in en stik niet!! ) hun zakken te vullen. Zij worden wel met “Links lullen, rechts vullen” getypeerd en ook wel “salon socialisten” genoemd. Dat onbeschaamd graaien weten zij zelfs uit te leggen door er een positieve draai aan te geven. “Ach ja, een beetje wereldvreemd zijn we misschien wel, maar we doen het uiteindelijk toch allemaal voor de arme mensen van dit land en deze wereld, nietwaar? En als wij het niet doen, dan doet een ander het en dan kan het toch beter in de zak van een sociale kameraad terecht komen dan in de zak van een lakei van het internationale, de arbeider uitzuigende, knechtende monopoliekapitaal, toch?” Niet waar natuurlijk, ze doen het alleen voor zichzelf. Roem, eer, bekendheid, poet! We noemen ze: De Salonsocialisten. Van hen valt weinig te verwachten. Blijf zitten waar je zit. Vooral niets veranderen. Mijn leven is goed! En ondertussen maar wijzen op de gevaren van extreem rechts (Reve: Wie heeft daarvan het telefoonnummer of een adres?) terwijl ze het reële gevaar van (extreem) links vergoelijken of zelfs ontkennen. Zij kunnen gewoon hun gang gaan en hoeven niet bang te zijn een taart in hun smoel gedrukt te krijgen, want hun opponenten zijn daar veel te beschaafd voor, wat ik eigenlijk wel jammer vind. Kom op ludiek rechts, koop een taart en vindt die Van Dam of die Kok! Mensen zoals Wim Kok en Klaas de Vries, die allerlei linkse terroristen gewoon hun gang lieten gaan en die grootste Nederlander (naar de mening van onze landgenoten) bewust niet lieten beveiligen in de hoop dat een kameraad wel zijn plicht zou kennen en hun probleem op zou lossen. Of die zich uitspraken tegen de “excessieve beloningen van topbestuurders”, (Kok) maar die als kersverse commissaris van ING direct akkoord ging met een salarisverhoging van de leden van de raad van bestuur van 60 %. Dit omdat je anders geen kwaliteit in zo’n orgaan zou kunnen krijgen of behouden. Een aardig gegeven, want als minister president verdiende Kok een schijntje van het salaris van zo’n ING topbestuurder, zelfs voor diens riante salarisverhoging. Het zegt genoeg over de kwaliteit van onze Wim en zijn toenmalige regeerbende. 6 Het blijft natuurlijk een gotspe; voornoemde topbestuurders vinden zichzelf de hoogste kwaliteit van echte ondernemers, maar het zijn allen mannen in loondienst, altijd geweest, net als de bazen van Philips of Shell. Ondernemen kunnen ze niet, (ze zouden niet weten hoe) maar wel hebben ze de eigenschap zich in grote en bureaucratische organisaties naar boven te worstelen, niets en niemand ontziend, met alleen het eigenbelang in het achterhoofd. Zij bezitten het instinkt van een blind en kaal koekoeksjong dat een ieder die in hun weg zit, zal vernietigen. Een eigenschap die ze overigens met politici gemeen hebben. Kokkie houdt er aan zijn commissariaten, ook bij die van DSM en Shell, een leuke en dik belegde boterham aan over. Samen met wachtgeld en pensioen, kassa jongens! Dat hij als leugenaar meermaals is ontmaskerd houdt hem niet wakker, dat weten we wel van zijn kwartje en zijn beloftes om de koppeling van uitkeringen en lonen nooit op te geven, of zijn beloftes nooit meer dan drie miljard gulden te bezuinigen zo vlak voor de verkiezingen. Met Paars 1 zou hij alle beloftes breken, terwijl hij zich, de ras bedrieger die hij was en nu eenmaal is, als een integer staatsman wilde presenteren. En laten we helemaal maar zwijgen over zijn Euroleugens, we moeten het wel gezellig houden, zeg! Kinnesinne dan. Natuurlijk, veel mensen gunnen een ander niets. Willem Frederik Hermans gaf de volgende definitie van een socialist: Een socialist is iemand die vindt dat een ander teveel verdient! Nou ja, net als bij de zakkenvuller valt ook dit punt best te begrijpen, al is het opnieuw geen eigenschap om trots op te zijn. Deze groep noemen we de Afgunstelingen. Reve schreef over zijn verblijf in socialistische jeugdkampen. Er was altijd wel een kameraad die een lezing gaf over hoe de kapitalisten wederrechtelijk gevangen genomen kameraden martelden en “aan het ontblote lijf allerlei pijnigingen deden ondergaan”. Tot zijn schrik kreeg de kleine Reve daarbij bepaalde gevoelens, waar hij zich later niet over uit durfde spreken, want “er waren kleine kinderen bij”. Verdrongen seksualiteit is lange tijd een verklaring van afwijkend gedrag geweest, tegenwoordig zijn de denkbeelden daarover genuanceerder en wezenlijk complexer. Maar dat de toen heersende seksuele moraal de repressie van gewone menselijke omgangsvormen beïnvloedde, dat gebrekkige opvoeding en beperkte algemene ontwikkeling samen met een gevoel van machteloosheid een uitlaatklep in sadomasochistisch gedrag kon vinden, is duidelijk. Het in fantasie laten lijden van de tegenstander verzacht het gevoel van machteloosheid. Het in reciproque voorstelling neerzetten van de tegenstander aan medegelovigen teneinde de verdorvenheid der tegenstander uit te beelden, is tot daar aan toe. Maar zodra men dan daadwerkelijk de macht heeft verworven worden dergelijke verbeeldingen helaas maar al te vaak in praktijk gebracht. De nationaal-socialisten alsook de communistisch socialisten hebben dat uitvoerig, zonder schroom en helder aan de buitenwereld, gepraktiseerd. Het taalgebruik herinnert aan begrippen als ‘gaskamer’, ‘goelag’ en ‘killing field’. Het “Ich hab es nicht gewusst” ging in het geval van Lenin, Stalin, Mao, Castro, Pol Pot, Melosovitz en ga nog maar even door, zeker niet op! 7 Een verklaring voor de steun van deze verdorven regimes moet dan ook in een (heimelijke?) bewondering en adoratie van dit bijzondere gedrag worden gezocht: Sadomasochistische bewondering en adoratie! Deze groep mensen noemen we de Sociosadomasochisten. Dan komen wij nu op de laatste eigenschap die hier besproken dient te worden en waar we wat langer bij stil zullen moeten staan. De haat. De eigenschap alles kapot te willen maken, ook juist datgene wat goed, nuttig, mooi, noodzakelijk en nodig is. Zij zijn de psychopathisch Verdorvenen. Wat dacht u dat mevrouw X, dochter van een dood politicus en daardoor tweede Kamerlid, in de ochtend ziet als zij in de spiegel kijkt; Juist, zichzelf. Vol walging beziet zij haar gelaat en als ze even later uit de douche stapt en zich in de volle lengte in de slaapkamerspiegel bekijkt dan bekruipt haar een machteloos gevoel van diepe haat en woede. Zij weet dat behalve een wanstaltig figuur, de natuur haar ook een scherp verstand, noch een aardige inborst heeft gegeven, noch een sprankelend gevoel voor humor. Zij denkt dus: “Alles, maar dan ook alles moet kapot. Stuk, dood “. De grote volksschrijver Reve beweerde dat alle communisten die hij tijdens zijn jeugd kende, leden aan een of ander lichamelijk gebrek, zoals horrelvoet, hardnekkig eczeem of een open been. En zo niet, dan waren zij knettergek met allerlei waanideeën: Het decadente Westen zou “vloermatjesvuil’ bij proefpersonen inspuiten, enz. Waarom vind je zoveel van die diepe haters bij de PvdA, de SP en bij Groen Link? Allereerst omdat zij in een open maatschappij, in volle concurrentie, nooit een belangrijke rol kunnen spelen; ze zijn gewoon niet goed genoeg. En dat weten ze. De jalousie slaat om in haat naar de maatschappij en mensheid, die hen ‘nooit geen’ kans zou geven. Bovendien speelt er nog een belangrijker zaak: Dankhaat! Dit begrip uit de psychologie zegt dat men degene die men eigenlijk dankbaar zou moeten zijn, gaat haten. Het is bekend dat onderduikers de levensreddende beschermers later nooit meer wilde zien en er dikwijls kwaad over spraken. Regimes die ontwikkelingshulp ontvangen vechten liever tegen het schenkende land, dan ze dankbaar te moeten zijn. Ziet u ooit wel eens een advertentie van een van die prachtige landen die de miljarden van ons jaarlijks absorberen? Zo van “Zimbabwe dankt Nederland voor de zoveelste honderd miljoen dollar”. Nee, van dat geld kopen ze wapens en onder het mom de éénpartijstaat tegen reactionaire krachten te beschermen, moorden ze er lustig op los. Gelukkig niet tegen ons, daarvoor wonen we te ver weg, maar ze kunnen altijd wel een tegenstander vinden. Te oud, te jong, Hutu, Tutsi, geen of juist wel moslim, blanke boer, Zoeloe of kaffer, spion, nar, vrijheidsstrijder, verrader, knecht van het internationale monopoliekapitaal, imperialistische uitbuiter van de arbeidersklasse, noem maar op. Als je tegen iemand vecht, ben je zijn gelijke. Als je iemand dankbaar moet zijn, ben je ondergeschikt aan de weldoener. Afijn, leent u iemand die in nood zit maar eens geld; U zult hem of haar daarna nooit meer zien. En roddelen dat ze daarna over u doen, niet normaal meer! Jawel, ondank is des werelds loon. Niet normaal eigenlijk. 8 Fout, dat is heel normaal gedrag, dat is dankhaat. Zijn grote groepen mensen dankbaar voor de sociale maatschappij die we met elkaar hebben gecreëerd? Ja en nee. Over de dankbaren hebben we het hier niet, we hebben het over socialisten. En los van het feit dat het altijd beter kan, is het merendeel van het gemekker “het moet socialer” niet alleen kinnesinne, het is het overschreeuwen van de dankbaarheid door onvrede met de eigen situatie door onvermogen van eigen kunnen en de daarbij behorende haatgevoelens. Daarom, sla dood die buitenlander die hier van onze sociale wetten komt profiteren, bekras die dure Mercedes, verniel die telefooncel, maak die trein die mij naar zwaar gesubsidieerd voetbal brengt, kapot: dankhaat. We hebben altijd wat te zeggen van een ander. Maar bepaalde vormen van asociaal gedrag wordt getolereerd. Het gekke is dat socialisten elkaar de ruimte geven. Deze mensen worden nauwelijks gecorrigeerd. Criminele krakers worden getolereerd met een eigenaardig soort begrip, dat slechts stopt indien de begripvolle persoonlijk wordt benadeeld door zo’n kraker, want dan is de wereld te klein. Maar als het een ander overkomt, moeten wij allen begrip tonen. Hun asociaal gedoog en gedrag wordt ook niet gecorrigeerd in een vorm van sociale controle, ze worden nauwelijks gecorrigeerd noch aangesproken op crimineel of idioot gedrag. En bovendien worden zij geholpen als het misloopt. De frauderende rode bestuurder wordt aan een nieuwe baan geholpen of anderszins in een leuke functie geplaatst. Het is een rare vorm van solidariteit voor de misdadiger. Misschien komt die solidariteit nog wel uit de tijd dat wanneer je van de honger een brood stal, dit niet echt als een misdaad werd ervaren. Want al staat in de tien geboden dat je niet mag stelen, die man die had gewoon honger en nood breekt wet. Socialisten geven met gulle hand aan criminele organisaties (Niet uit de eigen zak natuurlijk, maar van uw en mijn belastinggeld) die daarmee Makro’s in de brand gaan steken, genetisch gevarieerde gewassen gaan vertrappen, Shell-stations aansteken, vleesvervoervrachtauto’s in de hens laten gaan, bomaanslagen plegen, mensen verminken, moorden plegen en ga zo maar door. Zij tolereren voornoemde krakersplaag die door eigenaardige verordeningen en eigenaardige wethouders de hand boven het hoofd wordt gehouden, zelfs tegen de wens van de meerderheid van de tweede kamer in. Die socialistische haat mag. Liever alle kippenboeren kapot, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Zij hebben het natuurlijk Gelijk, met een grote G, want zij zijn voor de rechten van het dier, Lekker en Wakker, tegen dit en tegen dat. Nooit constructief, altijd destructief. Een wijs Arabisch spreekwoord zegt: ‘Met geweld kan je paleizen verwoesten, doch geen stal opbouwen”. Maar in de ogen van de socialist mogen er geen paleizen bestaan, dus breek af dat paleis, die villa, dat bedrijf! Sla dood die succesvolle, ruim op die verstandige, vertrap die creatieve! Alleen maar omdat ze weten dat zij, ondanks de geboden mogelijkheden, geen studie kunnen afronden, geen goede baan kunnen vinden, geen goed schrijver kunnen worden, geen begenadigd schilder of componist kunnen zijn, geen goed echtgenoot noch goede 9 vader zullen wezen. Zij zouden zo graag speciaal willen zijn, maar helaas, ze zijn onvruchtbaar en niet bijzonder of speciaal, zelfs minder dan gewoon. De haat gloeit in hen, zij zijn bereid tot het uiterste te gaan. Pas dan zijn zij iemand, kijk eens wat ik doe, ik haat, ik brandschat, ik verniel, ik moord, ik besta, maar ik doe het voor het goede doel. Voor ons allemaal, toch? Want ik ben socialist. Of is het misschien dan toch een gewoon menselijke eigenschap, dat we bereid zijn alles te omhelzen of aan te hangen, zolang we er maar op los mogen moorden en elkaar straffeloos mogen doodslaan. Als het maar vanuit een ideologie gebeurt? Het Arabische gezegde: Ik tegen mijn broer, Mijn broer en ik tegen de buurman, Mijn broer, mijn buurman en ik tegen de buurt, Mijn buurt en ik tegen de wijk, Mijn wijk tegen de stad, Mijn stad tegen de provincie, Mijn provincie tegen het land, Mijn land tegen de andere landen. Zijn wij misschien via dit model allemaal socialisten? PS Deel II behandelt een ander aspect van de mensen die zich ook wel socialist durven noemen. Het geloof, niet als Christen of als Islamiet, maar het geloof op basis van de ideeën en boeken van de geleerde Marx, aangevuld met de gedachten van de denker Lenin en de ideeën van bolleboos en volksfilosoof Mao. Net als ieder geloof hebben zij waarheden, dogma’s, leerstellingen, ritualen en rituelen, geloofsbelijdenissen, samenkomsten en heilige doelen. Net als bij de Christenen en de Mohammedanen, moeten zij hun geloof verbreiden en verspreiden, en mogen voor dat heilig doel letterlijk en figuurlijk over lijken gaan. Voor gelovigen zou je e.e.a. als volgt kunnen verklaren: Het is als met wat wij in het Nederlands met ‘smaak’ duiden. De man bekijkt het interieur van zijn nieuwe buren en zegt: “Jullie hebben een klassieke smaak”, terwijl hij denk: ‘Wat een troep, die Biedermeier stoelen en die Louis XIV kasten, met die eikenhouten ‘klop klop’ rommel”. Hij begrijpt niet dat iemand dat mooi vindt, terwijl de buurman op zijn beurt de strakke inrichting van zijn buren als kil en smakeloos beoordeelt. Wij noemen dat een kwestie van smaak en schudden ons hoofd. Het geloof, door Prof. Dr. Karel van het Reve geduid als “Het geloof der Kameraden” speelt in deel II de hoofdrol van de beschouwing en geeft een andere invalshoek van ons socialistisch probleem. Deze dimensie zou wel eens een sterkere invloed kunnen hebben dan de in deel I beschreven observaties. Deze gelovigen zullen we de Fundamentalisten noemen. (“Wright or wrong”, I am a socialist!) 10 Verder hierover schrijven, ik heb er geen zin meer in. Nee, ik zeg het verkeerd: Ik heb er geen zin meer an!!! Nog even op een rijtje, ter afsluiting, socialisten zijn: Onnozelen -Salonsocialisten – Afgunstelingen – Sociosadomasochisten – Verdorvenen -Fundamentalisten Doorhalen wat voor u niet van toepassing is!

Uit de verhalenbundel Boeren, burgers en politici, Peter Langendam Ik ga u nu verhalen van een bijzonder soort van bordeel. U denkt natuurlijk, “Kijk, als die Langendam over een bordeel schrijft, dan is die daar wis en zeker geweest! Ik ben toch niet idioot, vertel mij wat, ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen, leer mij de mensen kennen, niettan, zeker toch?” “ Jawel” antwoord ik, “dus als ik in een prachtboek van mij een moord beschrijf, dan heb ik die moord zeker ook echt daadwerkelijk gepleegd?” Tja, daar staat u met de mond vol tanden.

En ik vervolg; “U bent net als die mevrouw Elsbeth Etty, u weet wel, die oud adjunct hoofdredacteur van De Waarheid, de krant van de CPN – de Communistische Partij Nederland- een krant die zoveel waarheid in zijn artikelen publiceerde. Elsbeth, tegenwoordig een columniste van NRC Handelsblad, smeerde mij racisme en xenofobie aan. Dat zat zo: een romanfiguur van mij in het prachtboek Biefstuk, Sla sprak zich laatdunkend uit over een buitenlandse buurman. ‘Dus zó dacht ik er ook over’ meende Elsbeth.

Als links verdorvene* haat zij een ieder die recht door zee, of intelligent, of allebei is. Zij uit met haar mond vol van prachtige konijnentanden waarheid-praat en vindt voor haar opinies zelfs een wekelijkse kolom in de NRC Handelsblad, eens een zogenaamde kwaliteitskrant. Ook begrijpt zij niet dat ze niet met haar hoofd op de televisie moet: Zij heeft oranjewortelkleurig peenhaar met grijswitte uitgroei. Het lijkt of er een duinkonijntje in het wortelveld zit te eten, boven op haar hoofd. Een figuur uit mijn prachtroman “Biefstuk, sla” die zegt iets negatiefs over een allochtoon en zij beweert dat dit mijn mening is.

De schrijver heeft natuurlijk idem dito dezelfde opinie als zijn romanfiguur. Vindt zij. Schrijft zij. Als een andere man in diezelfde bar in diezelfde scène dan juist iets positiefs zegt over een allochtoon, een Marokkaan, dan leest zij daar overheen, althans, zij bericht daarvan juist niets in die boeiende column van haar in die veelgelezen kwaliteitskrant. Is zij nu doortrapt of gewoon dom? Net zo dom als de mensen die bij de artiestenuitgang van het theater de boef uit het toneelstuk opwachten om hem eens flink af te rossen en een lesje te leren? Of is zij het gewoon een mogelijke tegenstrever via verdraaide berichtgeving te schaden en in een zwart daglicht te plaatsen?

Zoals ze het in die prachtkrant van een Waarheid altijd al deden? Tja, wat is waarheid en wat is wijsheid? Ach, laten we het er maar op houden dat zij gewoon een dom konijn is. Meer woorden moet je aan zo’n mens niet vuilmaken. Zij is tevens de zus van die vroegere wethouder van Amsterdam, die een verkiezingsbelofte direct wilde vergeten, maar zijn medepartijgenoten roken bloed en hielden die Walter Etty aan zijn belofte te vertrekken als hij niet een bepaald aantal stemmen haalde. Als zwaar aangeschoten 2

* In mijn verhalenbundel De Trechtermoord en andere verhalen kunt u uitvoerig lezen wat voor soort socialisten er bestaan. wild verliet Wally angstig de politieke arena.

Richtte nog wel de totaal overbodige omroep Llink op, teneinde persoonlijk opnieuw ruim van belastingcenten te profiteren en van de staat geld te plukken. Frou frou konijntje Elsbet en aangeschoten haasje Walter, een waarlijke familie van lagomorphae, vindt u ook niet?”

Het is tijd morsen om tv te kijken. Ik kijk wel, soms het journaal, soms De Wereld Draait Door, (DWDD heet dat programma) maar als ik kijk dan is het meestal een film. Je zit dan voor de buis (zeiden we vroeger, zou dat nu ‘voor het scherm’ worden?) en laat de film over je heen komen. De fantasie wordt nauwelijks geprikkeld want de beelden en het geluid worden steeds realistischer.

Wanneer je een boek leest dan moeten je hersenen meer doen; Zij ‘zien’ hoe de held beweegt, hoe de omgeving eruit ziet, verbeelden geuren, kleuren, alles wordt ingevuld, je ziet het als het ware een soort film voorbij trekken. Tenminste, als de schrijver een vakman is. Die weet een roman dan dusdanig op te bouwen dat de lezer geboeid in het proza gevangen wordt en maar met moeite het boek terzijde wil leggen, om te eten of iets anders nuttigs te gaan doen.

Je herkent een goed schrijver direct. Je hebt het of je hebt het niet: talent, compositair vermogen, de kunst een boeiend verhaal te verzinnen, het goede woordgebruik, de juiste toon, kortom het vermogen om een literair kunstwerk te creëren. Susan Smit, Heleen van Royen, Saskia Noort hebben alle drie, naast een goede fysieke verschijning ook nog eens grandioos succes op de Nederlandse boekenmarkt. Het zijn stuk voor stuk knappe vrouwen en als ze een boek uitbrengen, huppeké, in de top tien! Saskia is een wat schuchtere blondine, Heleen een uitdagend stuk en Susan, verreweg de leukste van de drie, weet dat ze mooi is en draagt dat uit. Prima, dames! Zijn hun boeken dan zo goed? Dat is niet zo moeilijk te beantwoorden: Het publiek is er dol op, dus het antwoord moet zijn: ja! Want hoe het ook zij, het publiek heeft altijd gelijk.

Is Saskia Noort dan een groot schrijfster? Nou ja, haar eerste boeken waren qua plot en geloofwaardigheid niet zo sterk. Als je schrijft (in De Eetclub) dat in een dure villawijk, in een hele dure villa, er maar één telefoon is (beneden) dan denkt de lezer: ‘Die hebben zeker ook geen wc in huis, maar een hokje in de tuin met een uitgezaagd hartje in de deur’. En de hoofdpersoon is totaal ongeloofwaardig, maar wat zeuren we toch. Het publiek smulde ervan en kocht het boek tot in de bestsellerslijst. Haar latere boeken werden beter en daar gaat het om; zit er progressie in de schrijverij en houdt het publiek nog steeds van haar? Het antwoord is ja. En dat is de kunst! Kortom, onze Sas maakt kunst. Net als Heleen en Susan. Ze zijn leuk om op de treurbuis te zien en weten zichzelf en hun product te verkopen: Hulde. Is het ook literatuur? Die vraag kwam op door wat uitingen van een schrijfster tijdens het laatste boekenbal.

Nu keek ik per ongeluk naar de TV en wel naar DWDD. Daar liet men een stukje Boekenbal zien, waar de Connie Palmen mijn schrijfdames “nietsnutten” had genoemd die zich weg dienden “te scheren” uit de wereld van de literatuur. Zij maakten volgens Connie ‘lectuur’ en geen literatuur. Matthijs van Nieuwkerk, niet wars van een rel en wat opschudding, had Saskia Noort en Connie zo gek gekregen naar de studio te komen en geboeid bleef ik zitten kijken; dat zou me wat worden. En het werd me wat! De schrijfsters Connie Palmen en Saskia Noort werden geïntroduceerd en het eerste wat natuurlijk opvalt, is het verschil tussen de dames; Saskia, knap met het haar een beetje onverzorgd opgestoken. Een ietsje schuchter en verlegen met de situatie. Connie zat er met al haar zelfvertrouwen en bravoure. Connie is natuurlijk niet meer een van de jongsten en zij teistert haar uiterlijk door het gebruik van veel witte wijn, shag en veel te weinig nachtrust. Dat hoor je ook aan haar stem, prima voor een blueszanger, maar voor een dame van de grachtengordel een tikkeltje te rauw. Daar komt nog eens bovenop dat zij een Limburgse is die krampachtig ABN probeert te spreken. Dat lukt nooit, dus ook bij Connie niet, hoe ze ook haar best doet. Om te zaak te complementeren sleept haar nasaal stemgeluid een beetje en kijkt ze wat schichtig uit de ietwat puilende ogen, zodat ze op een oude kikker lijkt die de ooievaar te laat heeft opgemerkt! Er zat ook een baardaap bij, Hugo Borst die als gast bij het programma van die dag zat. Borst is een sportjournalist, maar hij bleek een heldere mening te hebben over literatuur en durfde daarmee voor de dag te komen.

Het leek er in eerste instantie op dat Connie haar uitspraken van het boekenbal wat zou afzwakken en zich zelfs zou gaan verontschuldigen. Maar nee hoor, zij ging er na een tijdje opnieuw vol in en ik vat hier maar even samen wat er werd gezegd: Saskia, Heleen, Susan, Kluun waren niksnutten die lectuur schreven en zich weg dienden te houden van de literatuur. “Donder op” zo riep Connie Palmen. Een literaire triller kon niet bestaan want een thriller bestond uit het cliché, terwijl een roman van literair gehalte nu juist geen cliché kende; cliché in stijl, cliché in opbouw en woordgebruik. Haar onsympathieke woorden waren noodzakelijk, zij als literair wonderkind vond dat ze de literatuur moest beschermen. Zij had veertig jaar leeservaring, zij schrijft literatuur met een grote L! Hugo Borst vroeg of Connie haar roman I.M. als literatuur bestempelde. “Jazeker” antwoordde Connie, “dat is literatuur!” “Nou” schamperde Borst, “twee mensen die mekaar ontmoeten en dan in hun broek poepen, op de eerste pagina nog wel en ook nog eens slecht beschreven, dat kan ik geen literatuur noemen”. “Nee, dat is secretie, eh, secretie” probeerde Connie nog, ietwat uit de weg geslagen.

Het werd een treurige vertoning, waarbij Connie er niet goed uitkwam. Toch bleef ze haar arrogante toontje houden en was Saskia sympathiek, want zij bleef de underdog en slachtoffer van een zich superieur wanend vrouwspersoon. Later zou Connie verklaren ‘tot de tanden gewapend naar de studio te zijn gekomen, geharnast als een ridder, toegerust met zwaar geschut’, allemaal om de literatuur te beschermen. Het was “een kwestie van eer en uit beschermingsdrift”. Maar Connie trof daar geen partij van niveau: “Tegenover me trof ik twee muisjes: Saskia Noort en Hugo Borst. Dan bind ik in, uit deernis” zo verklaarde de geharnaste ridder met het zware geschut. Nu voelde ik zelfs wel medelijden met die kleine Connie Palmen. Was haar grootheidswaan niet het overschreeuwen van haar eigen angst juist geen auteur van literatuur te zijn? Was zij niet een klein meisje dat een grote hond ziet aankomen en bij zichzelf denk: ‘Hondje bijt niet, hondje bijt niet?’ Nou meid, ‘het hondje bijt wel en meestal heel hard”, zo dacht ik realistisch. Maar was dat wel zo terecht? Had zij misschien gelijk? Is er verschil tussen het schrijfwerk van Saskia, Kluun en de grote literaire meesterwerken van Palmen? Was ik wel eerlijk en oprecht in deze onverkwikkelijke zaak? Er zat niets anders op. Ik moest I.M. gaan kopen en lezen, zodat ik mij een eerlijk oordeel kon vellen; Was I.M. een literair (meester)werk, waarbij de schrijfsels van Sas en Kluun in het niet zouden vallen? Had en heeft Palmen daadwerkelijk talent, compositorisch vermogen, heeft zij het juiste woordgebruik, mooie stijl, kon zij een ontroeren plot componeren en de lezer in het verhaal vasthouden? We zullen zien.

Dus het boek aangeschaft en lezen maar. I.M., Ischa Meijer, “In Margine’, “In Memoriam’ een roman over de liefde en de dood. Schrijft ze zelf. Connie Het boek blijkt een samengeraapte impressie van twee mensen die de nodige tijd met elkaar doorbrengen, ze zijn en blijven constant verliefd en houden van elkaar, ze complementeren elkaar. Je wordt er een beetje week van.

Het verhaal: De schrijfster Connie Palmen, die een eerste boek heeft doen uitgeven, is vreselijk druk met het geven van interviews. Ach, het wordt haar eigenlijk allemaal teveel, ze is een dusdanig goede auteur, dat ze al die publiciteit niet nodig heeft: ze wil stoppen met al die interviews. Al dat gedoe. Tijdens een gesprek op de radio in Een Uur Ischa ontmoet ze Ischa Meijer. Na een week ontmoeten ze elkaar weer in de Reestraat, die we misschien na I.M. in de Reetstraat moeten laten omdopen: De kringspier van Connie ‘wijkt uit elkaar’ – een rare kringspier mag ik wel zeggen – en Connie doet het in haar broek. Ischa spreidt zijn benen, grijpt naar zijn kont en roept verbaasd uit dat hij in zijn broek heeft gepoept. Het is een ongeloofwaardig en onsmakelijk begin van meer dan 300 pagina’s geleuter.

Een mens kan wel eens zich plotseling ontlasten in geval van naderend, groot gevaar. Maar uit verliefdheid? En er is, zo blijkt uit het boek, lichamelijk heel wat mis met de verliefde luitjes: Als hij van haar weggaat, wordt het haar steeds teveel; zij krijgt dan huilbuien en moet voortdurend overgeven. En er wordt wat afgehuild bij Connie: Ischa huilt, Connie huilt, haar moeder huilt (de gehele treinreis terug, van Amsterdam naar Roermond), Ischa snikt, Connie snikt, je wordt er zelf verdrietig van. “Nog steeds komt het voor dat ik ziek van verlangen aan zijn deur sta en van pure opluchting moet overgeven of huilen zodra ik hem weer zie en hij zijn prachtige armen om me heen slaat”. Een zure en natte bedoening daar bij Ischa thuis. Dan de andere lichamelijke ongemakken; Connie krijgt de shingles¹ of de chicken pox², en is zo literair dat ze beide ziektes niet vertaalt, vindt het even later logisch dat ze “niet gewoon ontmaagd werd door een man, maar door een dokter met een eendenbek”.

Ischa krijgt als kind “encefalitis³’ (wordt opnieuw niet vertaald, terwijl er toch heel gewone Nederlandse woorden voor zijn). Zou de matige MAVO scholiere, die later zelfs de HAVO haalt en in Amsterdam gaat studeren (aan een universiteit?) en een scriptie schrijft, (zo hé) door het gebruik van moeilijke woorden zichzelf een bijzondere status van geleerdheid willen geven? Dan had ze de hersenontsteking beter ‘subacute scleroserende panencefalitis’ kunnen noemen, dat staat toch veel geleerder, zeg nou zelf. Dat onze Connie huilend langs de deuren gaat, een verwoeste mond heeft van spruw, ‘een ziekte van pasgeborenen’, weet Connie, ach kassian. Connie ‘holt om het kwartier naar de wc met acute diarree’. ‘Goed voor de lijn’ denk ik grimmig. En al die ‘secretie’ zorgt voor een bijnaam van Connie: Ischa noemt haar “Klappje Salmonella, met twee p’s”. Connie krijgt ‘nachts in bed de ene hartaanval na de andere en vraagt haar arts: “Kan het mijn hart zijn?” ‘Nee’ zegt hij, ‘het is spanning.’

En dan al die moeilijke woorden: Bij die knappe Connie moet je een eitje dat je wilt bakken ‘bemoedigend toespreken en het vervolgens op eigen kracht savoraniliseren”. (sic) Terwijl Ischa zich voor de spiegel scheert en zij naast hem ‘op de pot zit’ om maar geen minuut van elkaar te missen en altijd over zoveel mogelijk dingen (te) moeten praten. “Wassen, scheren en ‘standaliseren’ Volgens Ischa is ‘standaliseren’ nog het moeilijkste en Connie gelooft dat hij daarin gelijk heeft”. Die Connie. “Slenterend door het centrum zijn we even neergezegen op een terras in de buurt van Union Square”. Even later: ‘De wijk is nog steeds bevolkt door Cubanen en….” De vrouw die ze diep minacht heeft een ‘oubollige, zelf gepunnikte, talentloze echtgenoot”. Connie herinnert zich: “Het was eind 1983, tijdens mijn studententijd. Ik was diep onder de indruk van Michel Foucault en arm”. Wie niet? zou je zo zeggen. Ik bedoel, onder de indruk van Foucault. U toch ook? Iedere dag! En arm? Praat me er niet van. En er wordt wat ‘afgeknalt’ bij Connie en Ischa. Hij ‘knalt een eendje van mevrouw Witschge met nog wat rode koolmuck’. “Het is geknald! Nu hoef je je daar tenminste geen zorgen meer over te maken”. “… want ik heb Connie dat parelhoentje beloofd en zij houdt nogal voet bij stuk, dat is haar aard, dus ik wou even met je overleggen of je het lekker zou vinden als we vanavond even gezellig doorknallen op twee schattige eendjes”.

Zij knalt tegen zijn borst, met een vinger in zijn mond en een been om hem heengeslagen. En plein public! Die geile Connie. “…. en toen heb ik bovendien nog een joviale Opperdoes voor je geknald en als we daar eens een van die twee vrolijke eendjes bij zouden savorinaliseren, lijkt me dat het toppunt van onze standanalisering”. Als Ischa een Stukje voor de krant gaat schrijven, De Dikke Man voor het Parool, dan roept hij na een kleine drie kwartier: “Geknald!” Ischa gebruikt wel eens iets van de grote Connie Palmen voor zijn Dikke man proza. Daar is Palmen niet gelukkig mee. Er volgen discussies, ze voelt zich bestolen. Ze ziet lijkbleek, wordt misselijk. “Kan ik hem doorknallen?” vraagt hij kleintjes. “‘Knal maar’, zeg ik” Hallo daar, wat een zinnige gesprekken worden er daar bij elkaar ‘geknald” in huize Meijer. “Uit de huizen van Reno stromen mannen, vrouwen en kinderen en ze zoeken een plek in de hoofdstraat”. Ja, ze stromen daar in Reno wat af! En Con en Is (lees Ischa), die praten wat af en ze praten maar door, net zoals u en ik dat zouden doen: “Hyperindividualisme is afstotelijk” zegt hij. “Hier hou ik van. Ik hou eigenlijk niet van progressieve mensen. Ik hou van burgers die de wetten respecteren”. Die Ischa! Ik houd ook niet van progressieve mensen, hoor, dat hebben we gemeen. Beide lieden drinken teveel en roken veel: Isha: “Dat is roken, heroïsche eenzaamheid”. “Misschien doet iedere verslaving dat wel” voeg ik (Connie P.) eraan toe, ”heroïek verlenen aan de eenzaamheid”. Raar gesprek. Teveel gedronken misschien? Ze spreken over koetjes en kalfjes, met waarheden als een koe: “Zelfvernietiging’ zegt Ischa. “Of zelfvergetelheid’ zeg ik. “Het gaat om contact, om intimiteit.” “Of om het onvermogen daartoe”. “Mijn analyse is toch de zege van de methode”. “Mundus vult decipi” zegt Connie.

Die Connie toch, een MAVO-er met HAVO diploma praat gewoon Latijn met haar man. Ze is niet van de straat, dat lees je zo! Maar op de HAVO toch niet goed opgelet bij de natuurkundelessen: De Maagdenburger halve bollen krijg je, eenmaal vacuüm gezogen niet van elkaar. Maar bij Connie wel; daar zuigen ze zich naar elkaar toe. Connie heeft ook nog eens filosofie gestudeerd. Dat laat zij blijken uit de nodige uitspraken, die een weldenkend mens tot wanhoop kunnen drijven: “Domme mensen kunnen iemand anders niet zoveel pijn doen”. Oh? “…het is de erkenning dat het wezen van de liefde kennis is en de worsteling met de angst, met zo veel angst om je te laten kennen’. “Wie schrijft grijpt met de pen naar de macht, omdat de machteloosheid onverdraaglijk groot is”. “Schrijven komt voort uit zwijgen, angst, vergetelheid, de afkeer van onechtheid, vooral de eigen onechtheid. Fictie komt voort uit het verlangen naar de waarheid”.

Lust u nog peultjes? Wilt u nog een paar filosofische juweeltjes? Vooruit dan maar: “… de meest wrede ontkenning is de boodschap van de liefde. Er is weinig geloof in de liefde van je daden”. Hier spreekt de leeservaring van Connie, dat is duidelijk; ook haar kennis van de geschiedenis is groot: Ze zien een hotel in Amerika dat is gebouwd in 1862. Connie: “De eerste de beste ijscoman in Italië kan met het grootste gemak teruggaan tot 800 voor Christus”. Die Connie! De eerste de beste nog wel. “Zo de studie filosofie me ergens in geschoold heeft dan is het in het herkennen van het verhaal achter iets wat voor oorspronkelijk, authentiek, of juist weer van God gegeven moet doorgaan, voor het maatwerk erachter, zeg maar”. Nou, Connie, dat zou ík zo niet zeggen. “Jij hebt een genadeloze en filerende geest” vindt Ischa. “Openbaren is toch ook een manier om te verhullen”. “Jij bent laconisch, jij combineert een relativerende geest met een hang naar het absolute”. Vindt Ischa.

Nou ik vind van niet: De inwoners van Laconië, waaronder de Spartanen, die waren door hun summier en licht spottend taalgebruik laconiek. Hun aardewerk daarentegen was laconisch. Dat de tortelduifjes laxerend waren wisten we al. En nu is Connie ook nog eens een keer laconisch. En als we het over woordgebruik der Nederlandse taal hebben, dan is Connie daar nogal mager in; op bladzijde 62 van het boek schrijft ze acht maal “zegt”. Niet hij verzuchtte, hij lachte, hij antwoordde, nee , hij ‘zegt’. Maar, als literaire taalvirtuoos, schrijft ze ook wel: ‘zegt hij verdrietig’, ‘zegt hij woedend’ zegt hij bedroeft’, “zegt hij kwaad’. Overal in de roman, constant maar door. Het maakt het boek plat en onleesbaar, dat slechte gebruik van de Nederlandse taal en al die moeilijke woorden en zogenaamd diepe en fijnzinnige gedachten, neergepend in zogenaamd achteloze discussies. Het is een boek zonder humor; Nergens tovert de roman een glimlach en natuurlijk helemaal geen schaterlach tevoorschijn. Misschien de opmerking van Ischa, die vraagt wat het verschil is tussen een joodse moeder en een pitbull: “Een pitbull laat los”.

Toch had Ischa Meijer een ontwapenende vorm van humor, die wel meer bij joodse mensen voorkomt; een vorm van zelfspot, eerlijkheid en enorme brutaliteit, waarmee hij zijn gesprekspartners confronteerde en tot opmerkelijke uitspraken liet komen. Als je zo intensief met elkaar omgaat dan zou je toch die humor moeten tegenkomen in de roman. Maar nee. Het komt waarschijnlijk omdat de schrijfster zelf geen humor bezit, door haar tomeloze ijdelheid geen zelfspot kent en ondanks haar bravoure te schuchter is om brutaal te kunnen zijn. Dan is er de treurige geschiedenis van Ischa Meijer; Met zijn ouders gedeporteerd en teruggekeerd uit het concentratiekamp Bergen–Belsen.

De relatie met zijn ouders, die weigerden met hun kinderen om te gaan. Zijn eigenaardig misvorm gezicht. Het komt niet alleen allemaal voor in het boek, zelfs het overlijden van allereerst de moeder – ze mochten er niet bij zijn en er was ook geen begrafenis, want haar lichaam werd ter beschikking gesteld aan de wetenschap. Ook de vader overlijdt en Ischa neemt op zijn gehate vader wraak door het lichaam niet, conform de wens van de overledene, aan de wetenschap ter beschikking te stellen. ‘Niet netjes’, zo ging door me heen, maar het onvermogen van Palmen om het drama voor de lezer beschouwelijk te maken verklaart mijn onbegrip. Een zwakke poging tot humor zijn de zogenaamde ‘gedichtjes’.

Daarvan staan er heel wat in I.M. Meestal zijn het opwellingen van Ischa: Bij de start van hun relatie rijmt Ischa: “Wel geweest, niet gekeesd”. Niet dat zij niet wilde, maar waarschijnlijk was onze Con ongesteld, want Ischa belt haar een half uur na zijn rijmelarij op en dicht:” “Als men hem vroeg Hoe het begon Mompelde hij steevast: “Tampon”” Uit de tekst van Connie haal je het niet, ze schrijft voor zijn “Wel geweest, niet gekeesd’: “Hij zoent me, schort wat aan mijn kleren, krijgt van mij de waarheid te horen, drinkt een kop koffie en vertrekt”. Die waarheid blijkt de ongesteldheid, maar dat moet je raden. Maar we dichten verder: “Mijn brakke ziel staat als een kaars te walmen voor mijn liefje Connie Palmen”. Ischa dicht door: “Was ik David schreef ik psalmen niet voor de Heer, maar voor Connie Palmen”. “‘Het kwam zomaar aanwaaien” voegt Ischa Connie blozend toe.” Een wereldvondst, mag ik wel zeggen. En niet voor een kleintje vervaart, Ischa dicht ook net zo makkelijk in het buitenlands: “I don’t want money, I want Connie” Asjeblieft! Soms slaat zijn dichtader even dicht: “In je jeugd leef je voorgoed” Waar haalt hij het vandaan? Uit het geheugen van Palmen misschien? Maar daar gaat hij weer, op volle dichtkracht: ‘Of ik nu kreeft eet Of zalmen Het liefst eet ik ze Met Connie Palmen’ En ‘Soms kijk ik haar aan En dan denk ik: ze zal me En die ze Dat is Connie Palmen’. En ‘Schuldgevoel is doorgaans niks anders dan schijterigheid’ Een pareltje, mag ik wel zeggen.

En deze: ‘Dametjes niet talmen en wordt net als Connie Palmen’. En wat dacht u van deze: ‘Nooit dacht ik na Over des levens zin, Maar nu overkomt het me al Samen met Connie Palmen’. Nou ja, een gedicht hoeft natuurlijk niet op rijm te zijn. Maar in een vreemde taal gaat het beter: “Bonjour, je suis votre écrivain Connie Palmen quelquefois je suis bouleversant, mais maintenant, je suis calme’. Parbleu, maar wat wil je ook, met de muze Palmen aan je zijde. Ook ik word geïnspireerd: Door de woorden die uit I.M. galmen, En de kots- en de poepwalmen Ga ik niet talmen, En dank de schrijfster Connie Palmen. Zouden zij niet regelmatig elkaar de tent hebben uitgevochten? Hier en daar vermoed je het; Beiden drinken teveel, Ischa is een impulsief gevoelsmens, Connie werkt permanent op je zenuwen, zit permanent bij hem op de lip.

Dat moet ontaarden in heftig handgemeen, zou je denken. Connie doet net alsof de roze wolk waarop ze zitten een constant gegeven is. Slechts één zinnetje geeft wat inzicht, wanneer Connie te laat op een afspraak komt: Rampzalige trut” zegt hij. “Als je nog een keer te laat komt sla ik je tot bloedpap’. Deze opmerking maakt de relatie geloofwaardiger. Maar dan verzinkt de roman opnieuw in de ongelooflijke meligheid van de roze wolk. Connie doet graag geleerd; Ze leert Saskia Noort dat een roman nooit een cliché kan zijn, en dat een thriller bestaat bij de gratie van het cliché. Een groter onzin bestaat niet. Het cliché is een krachtig instrument dat de romancier nooit zal weigeren te gebruiken.

Stijl en compositie van de roman en de thriller staan vast en zijn daarbij dus per definitie cliché. Niet interessant. Wel interessant is het cliché bij het woordgebruik; het kan een bedoeling aanscherpen en duidelijker maken dan gewone taal. Enkele voorbeelden: I.M. is gewoon pulp! I.M. is niet meer dan bagger! I.M. is shit, man! Deze voorbeelden vatten mijn gehele polemiek samen en tonen de kracht van het cliché. Voor de roman en de thriller bestaat het cliché van de plot: Bij Saskia Noort begint een boek bij het einde. Dat is leuk gevonden en het nodigt uit tot verder lezen. Bij onze Connie wisten we hoe het zou eindigen, immers Ischa gaat dood. Het boek is saai en taai. Allengs geeft de lezer de hoop op. Je hoopt dat het einde misschien toch veel van de voorafgaande onzin zal vergoelijken. Niets van dat alles.

De snelle dood van de veel te jong overleden Ischa Meijer komt niet goed uit de beschreven droefenis. Connies treurende acties komen alleen maar raar en mal over. Als we vanuit verre landen zien hoe de vrouwen, verscheurd van smart, zich de haren uitrukken en zich op de kist gooien dan kijken we wat beschroomd naar die rituelen en denken: ” ‘s Lands wijs, ‘s lands eer”. Maar laten we Connie zelf, uit I.M., aan het woord: “Verdriet is honds. Ik verdraag alleen mensen in mijn buurt met wie hij omging, tegen wie hij aangepiest heeft, die nog ruiken naar hem of die me, al is het maar in de verte, aan hem doen denken, de druktemakers, aanstellers, theatralen, zij die gieren van de lach om de wanhoop. Ik spring tegen ze op en laat me vasthouden en ik snuffel aan hun lichamen om hem te ruiken. Hoezo is haar verdriet ‘honds?’ Zij besnuffelt de mensen tegen wie hij heeft ‘aangepiest’ en springt tegen ze op, ons keffertje Connie. Haar verdriet komt ‘niet uit de verf’, ontroert niet.

Er is geen herkenning noch mededogen, het blijft allemaal zo vreselijk onecht. De plot is er niet, het verhaal ontroert niet en ik wil hier Ischa zelf aanhalen, ik citeer Connie’s I.M. : “Wat is er nu zo bijzonder aan een roman? De meeste romans zijn stinkvervelend, gewrocht en ze gaan nergens over”. Dat klopt in het geval van I.M. helemaal, Connie. Het is een stinkvervelend boek. Nu terug naar de vraag: Is I.M. literatuur? Is er een intrige, een verhaal, boeit het de lezer, is er sprake van goed of bijzonder woordgebruik die de verhaallijn ondersteund, is er inzicht in die complexe persoon van Ischa, zijn humor, ontroering of sprake van zaken die je aan het denken zetten?

Helaas, niets van dat alles. Het wezen van kunst is dat het een door mensen gestileerde product moet zijn, dat ontroert! Deze roman ontroert niet! Het enige dat mij ontroert (lees ergert) is dat het boek me geld heeft gekost en het lezen zonde van mijn tijd was. Een goede les: Geen boeken meer voor mij, geschreven door Connie Palmen. En zo kom ik tot de conclusie: ‘Muisje’ Borst had gelijk door I.M. geen literair werk te noemen en Borst en ‘muisje’ Noort hadden gelijk om Connie in het gesprek te sparen, want een zo domme gans als Connie Palmen beweegt zich in de Nederlandse literatuur als een eendenbek in een maagd: Onnodig, koud, pijnlijk en eenzaam! Amsterdam, november 2009. Peter Langendam

¹ Gordelroos
² Waterpokken
³Hersenontsteking